|
|
|
over Peter Reisma
'Everything you say is not true' (Thom Puckey) of zoals
mijn oudste zoon het nog korter zei: 'Niks is.'
Gesterkt door deze uitspraken geef ik gehoor aan de vraag om als studiegenoot,
collega, vriend en zelfs werknemer iets te vertellen over P. (spreek uit Pé)
In 1965 hebben wij elkaar voor het eerst ontmoet op de Ateliers 63 in Haarlem,
weliswaar met een zeer verschillende invalshoek en mede daardoor ook zeer verschillende
ontwikkelingsweg; ik als moderne klassieker, hij als een klassieke modernist
(in mijn ogen). Dat wij elkaar daar leerden kennen zou te veel gezegd zijn, sterker
nog, onlangs bij een vrolijk etentje ruim veertig jaar later dus, verklaarde
P.: 'Eigenlijk weet ik helemaal niets van jou.' en bij nader inzien moet ik erkennen
dat ook het omgekeerde geldt.
Getroost met de gedachte dat bij het ouder worden het weten steeds relatiever
wordt, maar dat het inzicht groeit, moet het toch mogelijk zijn om iets over
P. als beeldhouwer.
Er moet een hele berg door een zeef om een klontje goud te
vinden (klassiek).
Daar is de berg, of liever bergen zich uitstrekkend van Friesland
tot diep in Frankrijk, een enorme hoeveelheid curiosa veelal
met een rijke geschiedenis op het gebied van (mis)vormgeving,
gebruik, misbruik, wansmaak, prullaria met allure, noviteiten
ooit.
Op de ateliers 63 was ik getuige van het ontstaan en de groei
van zo'n berg. Het met een gekoesterde Borgward aangevoerde
materiaal, vaak al enigszins tot sediment verworden stapelde
zich snel op. Maar hoe dan met dat klontje goud? Wel, uit
die berg vonden dan een aantal voorwerpen elkaar. De metalen
kap van een lantarenpaal, een uitgestanst stuk plaatijzer,
twee stukken metalen buis, een prop en sliert verrommeld
ijzerdraad, een paar afgeleefde en gepensioneerde werkhandschoenen;
dit alles werd dan onnavolgbaar met elkaar verbonden (wij
spraken vaak van impressionistisch bakken als het zijn laswerk
betrof) en zo ontstond dan het beeld 'Hommage à Saint
Cyr' dat op mijn netvlies gegrift staat.
The Great War; wanneer ik de velden bij Ieper doorkruis is
daar altijd weer dat beeld van P dat ik voor ogen krijg.
Dramatisch, absurd, grotesk, bizar, aandoenlijk, een staat
van ontbinding (zowel inhoudelijk als qua materiaal), het
zijn woorden die bij mij opkomen wanneer ik denk aan zijn
beelden uit die tijd.
P. als medestudent.
Een voorval: Na het voltooien van een houten beeld stel ik
het buiten op en zit op een muurtje enigszins voldaan er
na te kijken. P komt langs, kijkt en zet het beeld op zijn
kop en zegt: 'Zó is het ook leuk.' Aanvankelijk als getreiter
ervaren heb ik gaandeweg ingezien dat zo'n incident buitengewoon
vormend was voor een soort van 'artistiek geweten'. Hierin
lag en ligt voor mij zijn grote kracht. Alles wat vast
dreigt te roesten, te verzanden, te vervlakken, te globaliseren,
tot zelfgenoegzaamheid te verworden weet hij op drift te
krijgen, niet door te bestrijden, maar juist door een groeihormoon
toe te dienen, waardoor het cliché, de zelfgenoegzaamheid,
het 'rustende roest' ontploft. Vermoeiend was en is het
wel.
Korte tijd liepen onze wegen parallel, waarbij hij duidelijk
de snelweg was en ik hooguit de ventweg, die spoedig afboog
richting onderwijs. De oprichting van 'Project 129', de
naam ontleend aan een bij Albert Heijn meegenomen stempelapparaat,
en bij de kamer van koophandel ingeschreven onder de noemer
'Adviesbureau voor context transformatie' was de laatste
gemeenschappelijkheid.
En nu na vijfendertig jaar blijken de wegen 'in Rome' uit
te komen en ben ik tot het inzicht gekomen dat de ontmoeting
met een dergelijke antioxidant, schuurmiddel, detergent,
ontroestingsmiddel in de vorm van een buitengewoon scherpzinnig
en aimabel mens de belichaming is van het grote nut van het
nutteloze.
Vanni Vos
|
|
|
|